Abstract
De evolutionaire oorsprong van taal is een gegeven dat zich moeilijk laat onderzoeken. De meest
evidente reden hiervoor is dat talen op zich niet fossiliseren: we vinden geen historische resten van
vroegere talen. Oude geschreven teksten, hoewel die archeologisch gedateerd kunnen worden,
kunnen ons evenmin helpen, want er bestaan vandaag nog steeds culturen waar de leden wel taal,
maar geen schrift kennen, dus de oorsprong van het schrift staat niet gelijk aan de oorsprong van
taal.
De taal die we spreken leren we van onze ouders en verzorgers en globaler de gemeenschap waarin
we leven. Maar opdat we taal kunnen leren moeten we vanuit onze biologische constitutie receptief
tegenover taal staan: we moeten in staat zijn taal te verwerken. Er moet dus een onderscheid
gemaakt worden tussen de talen die geleerd kunnen worden en de biologische constitutie van een
soort die het toelaat een taal te verwerken.
Taal maakt dus niet enkel deel uit van een gemeenschap, het maakt ook deel uit van het menselijk
organisme, en er wordt algemeen aanvaard dat taal tot op zekere hoogte het gevolg is van een
specifieke werking van delen van het brein. Maar ook dit is relatief: er bestaan namelijk gesproken
talen en ongesproken talen. Bij gesproken talen speelt dus ook de mond, de tong, de stembanden ...
een rol en bij gebarentalen worden handgebaren en gezichtsexpressies gebruikt om taal over te
brengen. Spraak en gebaren zijn daarbij slechts een medium, een manier waarop taal kan gebracht
worden. Onderzoek naar de evolutionaire oorsprong van de mond en/of de handen is daarom op
zich ook niet voldoende om de oorsprong van taal te achterhalen. En tenslotte worden ook de
motorische beweging van de handen en de mond voor een groot deel gestuurd vanuit de hersenen.
Om de evolutie van taal te achterhalen moeten we dus voor een groot deel onderzoek doen naar de
evolutie van de hersenen. En dit is eveneens geen sinecure, want hersenen fossiliseren evenmin.
Verder wordt ook algemeen aanvaard dat mensentaal kwalitatief verschilt van alle andere vormen
van dierencommunicatie, wat ervoor zorgt dat er geen interspecifieke vergelijking (een vergelijking
tussen verschillende soorten) van het taalgedrag mogelijk is (wat uiteraard niet uitsluit dat tot op
zekere hoogte een vergelijking kan gemaakt worden met de verschillende vormen van
dierencommunicatie en menselijke taal). Dit laatste zorgt er veelal voor dat een onderzoeker,
geïnteresseerd in de evolutionaire oorsprong van mensentaal, vaak vanuit hedendaagse mensentalen
(bijvoorbeeld jonge talen zoals Pidgin en Creooltalen1), hedendaags menselijk taalgedrag
(bijvoorbeeld kindertaal) of hedendaagse taalpathologieën en dus op basis van intraspecifieke
verschillen (binnen dezelfde soort) speculeert over de oorsprong van mensentaal tout court. Voor
een kritiek zie Gontier (2005b).
Dit artikel bestaat uit twee delen. Omdat deze bijdrage over de evolutie van taal valt binnen het
boekdeel hoe evolutionaire modellen buiten de biologie worden gebruikt, onderzoeken we eerst hoe
de evolutieleer linguïstische theorieën inspireert en omgekeerd. Hierna wordt een beknopt overzicht
gegeven van de evolutionaire oorsprong van taal.
evidente reden hiervoor is dat talen op zich niet fossiliseren: we vinden geen historische resten van
vroegere talen. Oude geschreven teksten, hoewel die archeologisch gedateerd kunnen worden,
kunnen ons evenmin helpen, want er bestaan vandaag nog steeds culturen waar de leden wel taal,
maar geen schrift kennen, dus de oorsprong van het schrift staat niet gelijk aan de oorsprong van
taal.
De taal die we spreken leren we van onze ouders en verzorgers en globaler de gemeenschap waarin
we leven. Maar opdat we taal kunnen leren moeten we vanuit onze biologische constitutie receptief
tegenover taal staan: we moeten in staat zijn taal te verwerken. Er moet dus een onderscheid
gemaakt worden tussen de talen die geleerd kunnen worden en de biologische constitutie van een
soort die het toelaat een taal te verwerken.
Taal maakt dus niet enkel deel uit van een gemeenschap, het maakt ook deel uit van het menselijk
organisme, en er wordt algemeen aanvaard dat taal tot op zekere hoogte het gevolg is van een
specifieke werking van delen van het brein. Maar ook dit is relatief: er bestaan namelijk gesproken
talen en ongesproken talen. Bij gesproken talen speelt dus ook de mond, de tong, de stembanden ...
een rol en bij gebarentalen worden handgebaren en gezichtsexpressies gebruikt om taal over te
brengen. Spraak en gebaren zijn daarbij slechts een medium, een manier waarop taal kan gebracht
worden. Onderzoek naar de evolutionaire oorsprong van de mond en/of de handen is daarom op
zich ook niet voldoende om de oorsprong van taal te achterhalen. En tenslotte worden ook de
motorische beweging van de handen en de mond voor een groot deel gestuurd vanuit de hersenen.
Om de evolutie van taal te achterhalen moeten we dus voor een groot deel onderzoek doen naar de
evolutie van de hersenen. En dit is eveneens geen sinecure, want hersenen fossiliseren evenmin.
Verder wordt ook algemeen aanvaard dat mensentaal kwalitatief verschilt van alle andere vormen
van dierencommunicatie, wat ervoor zorgt dat er geen interspecifieke vergelijking (een vergelijking
tussen verschillende soorten) van het taalgedrag mogelijk is (wat uiteraard niet uitsluit dat tot op
zekere hoogte een vergelijking kan gemaakt worden met de verschillende vormen van
dierencommunicatie en menselijke taal). Dit laatste zorgt er veelal voor dat een onderzoeker,
geïnteresseerd in de evolutionaire oorsprong van mensentaal, vaak vanuit hedendaagse mensentalen
(bijvoorbeeld jonge talen zoals Pidgin en Creooltalen1), hedendaags menselijk taalgedrag
(bijvoorbeeld kindertaal) of hedendaagse taalpathologieën en dus op basis van intraspecifieke
verschillen (binnen dezelfde soort) speculeert over de oorsprong van mensentaal tout court. Voor
een kritiek zie Gontier (2005b).
Dit artikel bestaat uit twee delen. Omdat deze bijdrage over de evolutie van taal valt binnen het
boekdeel hoe evolutionaire modellen buiten de biologie worden gebruikt, onderzoeken we eerst hoe
de evolutieleer linguïstische theorieën inspireert en omgekeerd. Hierna wordt een beknopt overzicht
gegeven van de evolutionaire oorsprong van taal.
Original language | English |
---|---|
Title of host publication | Evolutie vandaag - Hoe de dingen ontstaan en waarom ze veranderen |
Editors | Gaston Moens, Dennis Monbaliu, Irena Tallon, Michael Briga, Chris Van Woensel |
Publisher | VUBPRESS |
Pages | 239-265 |
Number of pages | 364 |
ISBN (Print) | 978-90-5487-396-9 |
Publication status | Published - 2005 |
Bibliographical note
In I. Tallon, M. Briga, G. Moens, D. Monbaliu, C. Van Woensel (red.), Evolutie vandaag: hoe de dingen ontstaan en waarom ze veranderen. Brussel: Vubpress. (pp. 239-265)Series editor: Gaston Moens, Dennis Monbaliu, Irena Tallon, Michael Briga, Chris Van Woensel
Keywords
- evolution of language
- philosophy of language