In het sterk opkomende gebied van proactive computing wordt het verleden op een zeer specifieke manier
ingezet om een bepaalde toekomst te anticiperen en te produceren . namelijk door het handelen van individuen te voorzien op grond van verwachtingen die zijn gegenereerd door middel van geautomatiseerde statistische algoritmes (zoals bijvoorbeeld in Amazon.s aanbevelingsalgoritmen). De vraag is of dit zou kunnen leiden tot een dusdanige sturing van toekomstige mogelijkheden van een individu dat men deze kan definiëren als een grondwettelijke inbreuk op de persoonlijke identiteit, dan wel op het gelijkheidsbeginsel. Tegelijkertijd is het niet onwaarschijnlijk dat noch het privacyrecht, noch het dataprotectierecht, noch het antidiscriminatierecht, afdoende bescherming kan bieden tegen dergelijke gedragsbeïnvloeding. Bij het recht op de bescherming van persoonsgegevens is het de noodzakelijke link naar een identificeerbare natuurlijke persoon, die problematisch lijkt (omdat vaak sprake zal zijn van toepassing van een statistische categorisatie op een geanonimiseerd individu); bij het privacyrecht is het de sfeer van het privé-leven die mogelijk te beperkt is; en wanneer de grond voor ongelijke behandeling geen gevoelige discriminatoire grond betreft zal vermoedelijk ook het recht op non-discriminatie niet van toepassing zijn. In dit doctoraatsproject wordt gezocht naar constitutionele en/of wettelijke aanpassingen die aan deze lacune het hoofd zouden kunnen bieden.