Mijn onderzoek zal de mogelijkheid onderzoeken van een directe link tussen existentialistische metafysica en die van literatuur in Samuel Beckett's Trilogy, d.w.z. Molloy (1951), Malone Dies (1951) en The Unnamable (1953). De centrale hypothese is dat de existentiële hachelijke situatie van zijn literaire onderwerpen kan worden gelezen als het uitdrukken van de symptomen van literatuur (in plaats van het eenzijdig aanpakken van de menselijke conditie). Het belangrijkste model dat het onderzoek zal gebruiken om een dergelijke lezing mogelijk te maken, is de theorie van cognitieve wetenschapper Douglas Hofstadter over de vreemde lus, een concept dat analogie viert als de kern van alle betekenis, en als zodanig ook van cognitie en zelfbewustzijn. Het is niet verwonderlijk dat de vreemde loop het best analoog wordt begrepen, en Hofstadter stelt daarom voor de manifestatie en ontwikkeling van zelfbewustzijn te beschouwen als herinnerend aan een videolus waarbij de camera wordt geconfronteerd met het scherm waarop het zijn opgenomen beeld projecteert, waardoor een eeuwigdurende regressie ontstaat in het proces. Taal zorgt bijvoorbeeld voor een vergelijkbare zelfreflexiviteit in de hersenen. Het zelf is dan het illusoire product van de mentale sprong die het mogelijk maakt om dergelijke achteruitgang te omzeilen. Mijn onderzoek zal dan ook Hofstadter's model van de vreemde loop toepassen op het tekstsysteem van Beckett's Trilogy en beargumenteren dat de vele tekstuele instabiliteiten in directe relatie staan tot het afnemende bestaan van de mant zelfbeelden die in de romans worden overgebracht.