Tijdens het laat Paleoceen - vroeg Eoceen (60-50 Ma) onderging de aarde de warmste omstandigheden van het Cenozoicum. Vooral op hoge en gematigde breedten waren de temperaturen veel hoger dan vandaag. Bovenop deze warme basissituatie beïnvloedde een felle en kortstondige opwarming (hyperthermaal) van de aarde, bekend als het Paleoceen-Eoceen thermische maximum (55 Ma), de ontwikkeling van de biogeosfeer op dramatische wijze. Recente studies tonen aan dat er tijdens het late Paleoceen en vroege Eoceen een reeks van secundaire hyperthermalen plaatsvonden. De twee bekendste staan bekend als Elmo en Xevent. De gevolgen op korte- en lange termijn van deze hyperthermalen voor de ontwikkeling van de mariene biosfeer zijn vooralsnog nauwelijks gekend. In samenwerking met diverse partners in binnen- en buitenland worden momenteel de vroeg-Eocene hyperthermalen onderzocht in opeenvolgingen van de continentale rand, met name in de ondiepe randbekkens langs de Tethys en de Atlantische Oceaan. In het huidige onderzoeksvoorstel wordt het bathymetrisch bereik van de shelf uitgebreid naar de diepzee (gebaseerd op DSDP en ODP materiaal). Op deze manier wordt getracht een vollediger beeld te verkrijgen van de gevolgen van snelle opwarming en circulatieveranderingen van de oceanen voor het hele dieptespectrum van mariene benthische ecosystemen.