Door hedendaagse historici worden ambachtsgilden beschouwd als regulerende collectieve ondernemingen, waarin economische ‘wetmatigheden’ verstrengeld waren met sociale, culturele en politieke registers. Het afschaffen ervan op het einde van de 18de eeuw moet in historisch onderzoek naar sociale relaties worden gezien als een geprivilegieerd moment. 20 jaar internationaal onderzoek naar ambachtsgilden heeft de klassieke verklaringsmodellen voor het bestaan en verdwijnen ervan op de helling gezet en heeft fundamentele vragen opgeroepen in verband met de maatschappelijke rol van corporaties. Er is bijvoorbeeld vastgesteld dat ze van groot belang waren voor de kwaliteitscontrole van de geproduceerde goederen, alsook voor de identiteit en beroepsfierheid van vaklui. Het lidmaatschap van ambachtsgilden en dus de toegang tot bepaalde markten, was bovendien nauw verbonden met het poorterschap, dat wil zeggen met het lidmaatschap van een (stedelijke) gemeenschap. In het project wordt daarom onderzocht welke gevoeligheden doorheen de ‘agonie’ van de ambachtsgilden precies aan de oppervlakte kwamen en wat de oorzaken en de gevolgen daarvan waren. Wat veranderde er met betrekking tot de kwaliteitscontrole door ambachtsgilden en de gepercipieerde vaardigheid van vaklui? Wat veranderde er in verband met de sociale hiërarchie in het beroep, de stedelijke gemeenschap en de distinctie tussen stad en platteland? Hoe reageerden meesters, gezellen en leerlingen op het verdwijnen van de ambachtsgilden?