Het doel van dit project is bij te dragen tot een beter begrip van de mechanismen van cognitieve besturing door gebruik te maken van congruentietaken. De informatie die via onze zintuigen naar het brein wordt gestuurd, wordt eerst verwerkt door een aantal mechanismen (o.a. filters). Congruentietaken zijn zeer geschikt om de besturing en filtering van binnenkomende stimulusinformatie te bestuderen. Zo kan men gemakkelijk ontstane activatie door relevante en irrelevante stimuluskenmerken observeren en manipuleren. In dit onderzoek trachten we meer inzicht te krijgen in de temporele evolutie van deze activatie door de relevante en irrelevante informatie op verschillende tijdstippen aan te bieden. In onze experimenten tonen we de relevante kleur informatie voor de irrelevante locatie informatie. Deze experimenten worden later in dit verslag beschreven. De Simon taak is een voorbeeld van een congruentietaak, welke gebaseerd is op het conflict dat ontstaat tussen de relevante identiteit en de irrelevante locatie van de stimulus. In deze taak wordt met de linker of rechter antwoordtoets gereageerd op een nietspatiële eigenschap van een stimulus (vb kleur). De stimulus verschijnt links of rechts op het scherm. Hoewel de stimuluslocatie irrelevant is, reageert men sneller wanneer de stimuluslocatie overeenstemt met de antwoordlocatie. Dit Simon effect wordt vaak verklaard door middel van een duaal-route systeem, waarbij men veronderstelt dat de verwerking van de stimulus volgens twee verschillende routes gebeurt. Enerzijds is er een directe, automatische route die een respons activeert die overeenstemt met de stimuluslocatie. Anderzijds veronderstelt men een parallelle indirecte route die een respons selecteert op basis van het relevante stimuluskenmerk. Volgens dit model is de responsselectie sneller en nauwkeuriger als beide routes dezelfde respons activeren (compatibele trials) dan wanneer dit niet het geval is (incompatibele trials). Het duaal-route model blijft echter vaag over verschillende aspecten waarop de interactie tussen beide routes in zijn werk gaat. Eén van deze aspecten is het temporele kader waarbinnen het conflict tussen relevante en irrelevante informatie zich afspeelt. In het Temporele Overlap Model (TOM) van Hommel (Hommel, 1994) veronderstelt men dat het Simon effect ontstaat door een temporele overlap tussen twee processen, namelijk de automatische (spatiële) en de gecontroleerde identiteitsverwerking. Hommel stelt dat de automatische code zich snel ontwikkelt en snel uitdooft, terwijl de identiteitscode trager tot ontwikkeling komt en langer aanhoudt. Hommel vond ondersteuning voor zijn model door aan te tonen dat het Simon effect afneemt in grootte als de verwerking van de relevante informatie vertraagd wordt. We trachten dit model in ons onderzoek verder te toetsen door, in plaats van de stimulusidentificatie uit te stellen, deze te versnellen. We veronderstelden dat het Simon effect zal toenemen bij het vergroten van de temporele overlap tussen de activatie van beide codes. In het eerste experiment werden onze verwachtingen niet bevestigd en vonden we geen toename van het Simon effect bij toename van het SOA. We boden vooraf een gekleurde stimulus aan, zodat bij de aanvang van de activatie van de irrelevante code (die zich snel ontwikkelt), de relevante code (die traag tot ontwikkeling komt) reeds geactiveerd was. De toename van de temporele overlap tussen de activatie van beide codes (cfr. het model van Hommel) zorgde ervoor dat de responsselectie reeds gestart was. Na een fixed SOA (0-100-600 ms) werd de perifere go of no-go stimulus aangeboden. Zowel met een gekleurd als met een niet-gekleurd go/no-go signaal vonden we bij de drie SOA's een Simon effect van gelijke grootte, dus geen toename. We veronderstelden dat het uitblijven van een toename van het Simon effect over SOA, toegeschreven kan worden aan het gebruik van go en no-go trials in een Simon taak. Het invoeren van no-go trials kan ervoor zorgen dat de proefpersonen wachten met het selecteren van een respons tot ze zeker zijn dat ze een respons moeten geven. Daarom stelden we een experiment op met enkel go stimuli en een variabel interval tussen de aanbieding van de responscue en het perifere signaal. Op deze manier konden we anticipaties voorkomen. Het variabel interval lag tussen 0-400 ms (Exp 3) of tussen 400-800 ms (Exp 4). Met de range van korte SOA's verdween het Simon effect bij alle SOA's, behalve bij een SOA van 200 ms. De reacties waren hier eerder anticipatorische reacties. Wanneer no-go trials werden ingevoegd, vonden we bij elk SOA een significant Simon effect, dat echter gelijk bleef bij alle SOA's. Tevens bleek dat het invoeren van no-go trials in deze taak geen invloed had op het verloop van het Simon effect. Uit onze resultaten blijkt eveneens dat de range (kort of lang) waarin een bepaald SOA wordt aangeboden, bepaalt of het Simon effect al dan niet optreedt. Zo verdwijnt het Simon effect bij een SOA van 400 ms binnen de korte SOA range, maar is het significant binnen de lange SOA range. Dit wijst op strategische invloeden bij het uitvoeren van een Simon taak. Het Simon effect kan dus niet uitsluitend toe te schrijven zijn aan bottom-up verwerking. Uit onze resultaten blijkt eveneens dat de activatie van de relevante stimulus informatie niet uitdooft over een langere periode (minstens 800 ms). Na 800 ms zou de respons zeker geselecteerd moeten zijn. We veronderstellen dat deze activatie echter gedurende een langere periode blijft voortbestaan, omdat bij de latere aanbieding van de perifere locatie informatie de corresponderende respons onmiddellijk geactiveerd wordt, wat leidt tot een Simon effect bij elk SOA (bij een lange SOA range). Als de activatie van de relevante informatie zou uitdoven na aanbieding van de kleur stimulus (zoals we kunnen veronderstellen aan de hand van het TOM), had de aanbieding van de locatie informatie geen effect meer mogen hebben op de verwerking van de relevante informatie. Worden vroege of late processen in de informatieverwerking beïnvloed door de locatie van het perifere signaal? In onze voorgaande experimenten (en ook in de experimenten van Hommel (1994) en Ivanoff (1993)) werden het go/no-go signaal en de perifere locatie informatie aangeboden in één stimulus (een perifere go/no-go stimulus). In het vervolgonderzoek hebben we het go/no-go signaal en de irrelevante locatie informatie niet in één stimulus aangeboden, maar wel door middel van twee aparte signalen. De relevante kleurinformatie, het (no)go signaal en de perifere locatie informatie werden afzonderlijk aangeboden door middel van drie verschillende stimuli, om zo te kunnen bepalen in welk stadium de invloed van de irrelevante informatie ingrijpt op de verwerking van de relevante informatie. Het SOA tussen de centrale kleur stimulus en het centrale go/no-go signaal bedroeg 600 ms en de perifere stimulus kon na verschillende intervallen verschijnen voor, gelijktijdig met of na de centrale (no)go stimulus. Uit onze resultaten blijkt dat de aanbieding van irrelevante locatie informatie uitsluitend een invloed uitoefent op de verwerking van de relevante informatie, als deze aangeboden wordt net voor of gelijktijdig met het centrale go/no-go signaal. Naast ons onderzoek met horizontale Simon taken, onderzochten we ook de temporele dynamiek bij verticale Simon taken. Proctor, Vu en Nicoletti (2003) toonden reeds aan dat de temporele dynamiek van de spatiële codevorming in een Simon taak verschilt voor de horizontale en de verticale dimensie. Het verticaal effect lijkt toe te nemen met de reactietijd (in een RT verdeling), terwijl dit niet het geval is voor het horizontaal effect. Dit wijst erop dat het genereren van verticale codes meer tijd in beslag neemt dan het genereren van horizontale codes. Bij het gebruik van een verticale Simon taak verwachten we tevens een kleiner Simon effect (op basis van het TOM) omdat reeds werd aangetoond dat de automatische verticale verwerking trager op gang komt. Onze resultaten worden verder geanalyseerd, mede door middel van RT distributie analyses.