Onder invloed van postmodernistische studies op het vlak van de benadering en de interpretatie van landschap en nederzettingsvormen (cf. het inmiddels klassieke Phenomenology of landscape van Chris Tilley uit 1994), is de opvatting van het concept ruimte (in onder meer de studie van het historische landschap) danig geëvolueerd en behandelen we een landschap niet meer als een inerte en passieve fysische context (zoals bv. vroeger in de Historische Geografie gebeurde), maar als een interactief en contextueel resultaat van social praxis. We kunnen het als zodanig dan ook hebben over een contextuele ruimtelijke praktijk, verbonden aan een aantal sociale groepen, die dikwijls gelinkt is aan het gebruik van ideologische concepten. Door het uitoefenen van macht en van een bepaalde ruimtelijke praktijk (verbonden aan de ecologische, maar ook de ideologische en culturele context) kunnen zo in landschap en ruimte de ordenende principes van de heersende sociale groepen en hun sociale formaties gereproduceerd worden in landschap en ruimte. Dit houdt in dat landschappen in vergelijkbare ecologische condities een andere materiële uitkomst kunnen hebben, afhangende van de contextuele toepassing van sociale en ideologische concepten en strategieën tot sociale en politieke reproductie en de daaruit volgende contextuele uitoefening van vaardigheden, machtsinstrumenten en de uitvoering van macht, onder meer ten opzichte van resources.
In recent onderzoek, onder meer van de door het FWO ondersteunde CORN groep, is een bepaald inzicht gegroeid in het belang van deze contextualiteit, onder meer tot uiting komend in de regionale institutionele inrichting, om de specifieke ontwikkeling van bezitsrelaties te begrijpen en zo ook de sociale en economische ontwikkelingen doorheen de Middeleeuwen en Nieuwe Tijden. Zoals Weber al stelde is macht steeds macht van een particuliere soort, met particuliere uitkomsten.
Deze problematieken worden onderzocht in mijn project rond de studie van de interactie tussen sociale groepen en de vorming van landschap, ruimte en topografie van stad en platteland in middeleeuws Vlaanderen. In dit project worden deze problematieken gecombineerd tot een onderzoek naar de wijze waarop de graven van Vlaanderen gebruik maakten van grondbezit in de opbouw van een sterk vorstendom en van een invloedrijke vorstelijke positie en naar de materiële gevolgen hiervan voor de inrichting van ruimte en landschap in het graafschap Vlaanderen tussen 900 en 1200, maar ook nadien. Met andere woorden, waaruit bestond de ruimtelijke praktijk, die het gevolg was van de ideologische en politieke praktijken en ontwikkelingen in het volmiddeleeuwse vorstendom Vlaanderen? En hoe speelde deze ruimtelijke praktijk in op de perceptie? Nieuwe vragen en deelsaspecten die in het voorbije jaar aan bod kwamen, in aanvulling op de reeds geformuleerde vragen (gecentraliseerd rond de problematiek van de landschapstaal, monumentale inrichting en ruimtelijke ordening van de grafelijke machtscentra) omvatten onder meer de houding tegenover en het gebruik van ecologische condities en de toepassing van technologie hierin; de sociale context van de toepassing en de implementatie van technologische innovaties en transferten; de problematiek van de studie van identiteit in een interdisciplinaire historischearcheologische context; de problematiek van de studie van en de beeldvorming over nederzettingshiërarchiën en nederzettingen als materiële cultuur in dit kader; de problematiek van de antropologische benaderingen omtrent identiteit in wisselwerking met materiële cultuur, enz.
Deze vraagstelling werd sinds de projectaanvraag verder uitgewerkt en uitgedacht door middel van literatuur en bronnenonderzoek, deelname aan congressen, publicaties en de uitwerking van verwante projecten.
Het belangrijkste project van mijn onderzoek het afgelopen academiejaar werd uitgevoerd in de laatste week van het academiejaar. Het gaat om een magnetometrisch prospectieproject te Snellegem in samenwerking met professor Michael Mc Cormick van Harvard University en Joachim Henning van de Göethe Universiteit van Frankfurt. Dit aspect van het onderzoek werd reeds aangekondigd in het vorige activiteitenverslag. Het financiële en organisatorische kader van dit project is het volgende: professor Mc Cormick heeft een grant van 1,5 miljoen dollar van de Andrew W. Mellon Foundation gekregen om het onderzoek inzake the origins of medieval Europe te stimuleren en nieuwe projecten in gang te zetten. De eer viel mij te beurt om één van die projecten te mogen aanreiken. Concreet financierde Professor Mc Cormick de volledige magnetometrische campagne te Snellegem, uitgevoerd door een internationaal team van Frankfurt, Harvard en VUB, waar het methodologische luik van de magnetometrische prospectie geleid werd door professor Henning. Het onderzoeksterrein bevond zich nabij het Oosthof te Snellegem. Het Oosthof is een site met een feodaal verleden als leengoed in handen van de heren van Roden uit Oostkamp en met een link naar het grafelijk domein. Tegelijkertijd weten we uit geschreven bronnen dat Snellegem niet alleen teruggaat op een Karolingisch kroondomein of fiscus en dat de Sint-Eligiuskerk de moederkerk is van de Brugse Sint-Salvatorskerk (nu kathedraal). De vragen die bij dit onderzoek gesteld werden, zijn onder meer de vraag naar het karakter, de vorm en de ruimtelijke structuur van een curtis/kroondomein in diverse comparatieve perspectieven (lokaal tot internationaal), de interactieve rol van domein en curtis in de landschapsvorming van de pagus Flandrensis, zowel wat het Pleistocene als het Holocene deel ervan betreft, de relatie van dit domein en deze curtis tot de stadsvorming van Brugge en tot de uitbouw van de grafelijke macht in de pagus in de 9de, 10de en 11de eeuw, de vraag naar de sociale en sociopolitieke formatie processen van een Karolingisch kroondomein naar een prestigieus maar toch minder centraal leengoed, de vraag naar de beeldvormingsprocessen rond dergelijke sites in relatie tot retrogressief historisch landschappelijk onderzoek, en zo meer.
De terreinen van het Oosthof leenden zich perfect voor een geofysische prospectiecampagne. In totaal werden ongeveer 6 hectaren onderzocht. De voorlopige resultaten tonen de aanwezigheid van een site met walgracht naast het huidige Oosthof, welke site volgens de kaart van Pourbus mogelijk een kasteelvorm had (voorlopige brede datering 10de 16de eeuw) en vooral ook de aanwezigheid van twee langhuizen van ca. 17 meter lang en 5 meter breed, die vergelijkbaar zijn met Karolingische structuren opgegraven in de omgeving, evenals een concentratie bijgebouwen en grubenhauser. Deze data in correlatie tot de feodale bezitsstructuur alsook de perceelsstructuur (ontginningseiland met aan de rand de vroegmiddeleeuwse kerksite) doen sterk vermoeden dat deze sporen in relatie gebracht kunnen worden met een hof of curtis van het Karolingische kroondomein. De resultaten worden momenteel uitgewerkt in een rapport, worden uitgewerkt in een artikel voor het tijdschrift Germania en zullen leiden tot verdergezet natuurwetenschappelijk onderzoek (geochemisch onderzoek e.a.) in 2007. Ze hebben ook geleid tot een invitatie op het colloquium praehistoricum in Frankfurt in januari 2007 (lezingen op uitnodiging). De data bieden diverse aspecten van antwoorden om de vragen die hierboven aangehaald werden verder te onderzoeken en behandelen. Mogelijk komen er in de verdere toekomst ook reserachgerichte opgravingen om artefacten in de analyse en vraagstelling in te corporeren. Het Noordzee kustgebied had, niet in het minst in Vlaanderen, een eigen sociale, economische en culturele dynamiek in vergelijking met het binnenland. Een sleutelelement van de maritieme samenlevingen en nederzettingen in het kustgebied lijkt de geregelde toegang tot en betrokkenheid in handel en communicatie te zijn geweest met andere kust- en riviergebieden in het Noordzeegebied. De bewoners van de kustgebieden hadden in de Vroege en de Volle Middeleeuwen toegang tot een aantal importen en commodities die in de geografische context van hun hinterland dikwijls beschouwd werden als indicatoren van hoge status. Via hun rol in de handel (vnl. van wol), gepaard gaande met hun alodiale status, hadden deze kustgebieden een bepaalde identiteit, die vrij gemeenschappelijk lijkt te zijn geweest in vroegmiddeleeuws Europa. Van elkaar verschillende feodale strategieën en ontwikkelingen onderbraken dit op het eerste gezicht gemeenschappelijke evolutionaire traject, wat ons meteen voorzichtig moet maken met het hanteren met evolutionair denken. Ook kunnen we ons vragen stellen bij concepten als elite en elitaire goederen, bij deterministische trajecten ten opzichte van de ontplooiing van technologie ter bestrijding van ecologische risicos, enz.
Het is in dit kader dat verder onderzoek gevoerd moet worden, door het opgezette FWOproject gradueel en op termijn verder uit te voeren, door comparatief onderzoek te doen naar de landschaps en nederzettingsdynamiek in de Europese alluviale gebieden, door gericht archeologisch terreinonderzoek te doen naar enkele diagnostische sites, door de objecten in kwestie (en dan vooral de lokale kustaardewerkgroepen en de importen) voorwerp te maken van gerichte studies, door verder in te gaan op de ontwikkeling van waterhuishoudingstechnologie als vormen van social praxis, enz.
In dit kader van de internationale contacten die er bestaan rond onderzoek naar middeleeuwse landschaps- en nederzettingsdynamieken in het Noordzee gebied wordt er momenteel gewerkt aan de uitbouw van een netwerk van onderzoekers met onder meer Prof. Dr. M. Mc Cormick, Prof. Dr. J. Henning, Prof. Dr. C. Loveluck (Nottingham), Prof. Dr. L. Verslype (UCL CNRS), Prof.dr. F. Theuws (UvA), Prof. Dr. A. Verhoeven (UvA), de Universiteit van Stavanger, het VIOE (Dr. M. Pieters), e.a. Voor dit netwerk zal er dit of volgend jaar een ESF-grant worden aangevraagd.
In dezelfde context werd er, zoals in de vorige verslagen al werd aangehaald, in de voorbije jaren een project uitgevoerd in samenwerking met de universiteiten van Tours, Warschau en Southampton rond de comparatieve analyse van de beeldvorming op basis van diverse niet-bodemverstorende prospectiemethoden, in het kader van het diepere onderzoek naar de beeldvorming van landschappelijke en ruimtelijke dynamieken door middel van de interactie tussen archeologisch onderzoek en lokale historiografische tradities (TTT project). De resultaten van dit project werden definitief uitgewerkt in rapportvorm, en zullen aanleiding geven tot publikatie.