Samenvatting
In de Vlaamse Gemeenschap vormde het flexibiliseringsdecreet de basis voor een aantal hervormingen met het doel twee Bolognadoelstellingen te realiseren: de toegang tot het hoger onderwijs te verbreden en het aantal hoogopgeleiden te verhogen. Meer bepaald werd in academiejaar 2005-2006 het Vlaams hoger onderwijs geflexibiliseerd door het systeem waarin studenten moesten slagen voor een geheel jaarprogramma van een opleiding te vervangen door een modulair systeem waarin aparte opleidingsonderdelen van de hele opleiding voltooid mogen worden. Hierdoor kregen de studenten meer vrijheid om het verloop van hun studies te bepalen. Bovendien werd vanaf 2004 de basis gelegd om de toelatingsvoorwaarden te verbreden via het erkennen van verworven competenties en werden vanaf 2005 meer en hogere studiebeurzen verleend in het hoger onderwijs. Dergelijke structurele ingrepen in het hoger onderwijs kunnen de beslissingen van potentiële studenten om aan het hoger onderwijs deel te nemen, beïnvloeden, omdat ze een impact kunnen hebben op de gepercipieerde kosten van verder studeren, de verwachte slaagkansen en de verwachte opbrengsten van een hoger diploma. De keuze om aan hogere studies te beginnen is echter niet alleen het gevolg van de prestaties van de student in het secundair onderwijs, maar hangt ook af van de financiële, culturele en sociale middelen waarover het gezin en de student beschikken, de beroepsklasse van de ouders en de gezinsomstandigheden. Het is evenwel niet gekend in welke mate het hoger onderwijs voor en na de hervormingen toegankelijk was voor de verschillende relevante maatschappelijke groepen.
Aan de hand van administratieve gegevens van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap hebben we de achtergrondkenmerken van de 207.608 studenten die tussen academiejaar 2008-2009 en 2011-2012 aan het Vlaams hoger onderwijs zijn begonnen, beschreven en hebben we bestudeerd in welke mate de 224.735 personen die een diploma secundair onderwijs hebben behaald tussen schooljaar 2007-2008 en 2010-2011 de overgang naar het hoger onderwijs maken, om een beter zicht te krijgen op de mate waarin het Vlaams hoger onderwijs in de huidige context toegankelijk is voor de relevante maatschappelijke groepen. Meer bepaald focussen we ons hier op de mate waarin gediplomeerden van het secundair onderwijs die een minder bevoorrechte sociale achtergrond hebben en die van het technisch of beroepssecundair onderwijs afgestudeerd zijn aan het hoger onderwijs beginnen.
Uit de resultaten komt naar voren dat de gediplomeerden van schooljaar 2007-2008 tot en met schooljaar 2010-2011 minder vaak aan hogere studies beginnen indien ze van een lager sociale milieu zijn en dat een hoger percentage gediplomeerden van het ASO na afstuderen aan het hoger onderwijs begint dan gediplomeerden van het KSO, TSO of BSO. Wanneer we alle achtergrondkenmerken van de gediplomeerden samen hebben onderzocht, bleek dat veel van de sociale verschillen verklaard konden worden door de kenmerken van de schoolloopbaan. Toch bleven er, zelfs als er rekening gehouden werd met de onderwijsvorm en schoolse vertraging, nog verschillen over tussen gediplomeerden naargelang het opleidingsniveau van de moeder. Ook verschilt de mate waarin men aan een van de twee types bachelors begint tussen gediplomeerden van de vier onderwijsvormen. Terwijl gediplomeerden van het ASO en van het KSO vaker aan academische bachelors beginnen dan aan professionele bachelors, stromen gediplomeerden van het TSO en BSO vooral door naar professionele bachelors. Studenten van lagere sociale afkomst die aan hogere studies beginnen, hebben bijkomend een verhoogde kans om aan een professionele bachelor te beginnen vergeleken met gediplomeerden van een betere sociale afkomst. Hoewel deze verschillen zeer stabiel zijn, merken we toch dat gediplomeerden van het TSO en vrouwen van het BSO in toenemende mate de overgang naar professionele bachelors maken.
We concluderen dat de sociale ongelijkheid in de overgang naar het Vlaams hoger onderwijs vooral via de loopbanen in het secundair onderwijs - en in het bijzonder via de gevolgde onderwijsvorm - ontstaat. Dat gediplomeerden van het TSO en vrouwen van het BSO in toenemende mate de overgang naar professionele bachelors maken is mogelijk een gevolg van de institutionele hervormingen, maar ook de economische context tussen 2008 en 2010 kan hierin een rol gespeeld hebben. De toegenomen neiging onder gediplomeerden van deze onderwijsvormen om de overgang naar het hoger onderwijs te maken, heeft er evenwel niet toe geleid dat meer personen met een minder bevoorrechte sociale achtergrond aan het hoger onderwijs in Vlaanderen zijn begonnen.
De volgende vraag die we kunnen stellen met betrekking tot de instromende studenten is hoe het vervolg van hun studieloopbaan eruit zal zien. Diverse studies hebben reeds aangetoond dat studenten van het BSO of van het TSO en personen die schoolse vertraging hebben opgelopen in het secundair onderwijs lagere slaagkansen hebben dan studenten zonder schoolse achterstand en personen die van het ASO zijn binnengestroomd. Neemt de sociale ongelijkheid in het Vlaams hoger onderwijs dan nog toe als we de studieloopbanen bestuderen of stopt de ongelijkheid met de instroom in het hoger onderwijs? Dit zullen we nog verder onderzoeken.
Aan de hand van administratieve gegevens van het Departement Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap hebben we de achtergrondkenmerken van de 207.608 studenten die tussen academiejaar 2008-2009 en 2011-2012 aan het Vlaams hoger onderwijs zijn begonnen, beschreven en hebben we bestudeerd in welke mate de 224.735 personen die een diploma secundair onderwijs hebben behaald tussen schooljaar 2007-2008 en 2010-2011 de overgang naar het hoger onderwijs maken, om een beter zicht te krijgen op de mate waarin het Vlaams hoger onderwijs in de huidige context toegankelijk is voor de relevante maatschappelijke groepen. Meer bepaald focussen we ons hier op de mate waarin gediplomeerden van het secundair onderwijs die een minder bevoorrechte sociale achtergrond hebben en die van het technisch of beroepssecundair onderwijs afgestudeerd zijn aan het hoger onderwijs beginnen.
Uit de resultaten komt naar voren dat de gediplomeerden van schooljaar 2007-2008 tot en met schooljaar 2010-2011 minder vaak aan hogere studies beginnen indien ze van een lager sociale milieu zijn en dat een hoger percentage gediplomeerden van het ASO na afstuderen aan het hoger onderwijs begint dan gediplomeerden van het KSO, TSO of BSO. Wanneer we alle achtergrondkenmerken van de gediplomeerden samen hebben onderzocht, bleek dat veel van de sociale verschillen verklaard konden worden door de kenmerken van de schoolloopbaan. Toch bleven er, zelfs als er rekening gehouden werd met de onderwijsvorm en schoolse vertraging, nog verschillen over tussen gediplomeerden naargelang het opleidingsniveau van de moeder. Ook verschilt de mate waarin men aan een van de twee types bachelors begint tussen gediplomeerden van de vier onderwijsvormen. Terwijl gediplomeerden van het ASO en van het KSO vaker aan academische bachelors beginnen dan aan professionele bachelors, stromen gediplomeerden van het TSO en BSO vooral door naar professionele bachelors. Studenten van lagere sociale afkomst die aan hogere studies beginnen, hebben bijkomend een verhoogde kans om aan een professionele bachelor te beginnen vergeleken met gediplomeerden van een betere sociale afkomst. Hoewel deze verschillen zeer stabiel zijn, merken we toch dat gediplomeerden van het TSO en vrouwen van het BSO in toenemende mate de overgang naar professionele bachelors maken.
We concluderen dat de sociale ongelijkheid in de overgang naar het Vlaams hoger onderwijs vooral via de loopbanen in het secundair onderwijs - en in het bijzonder via de gevolgde onderwijsvorm - ontstaat. Dat gediplomeerden van het TSO en vrouwen van het BSO in toenemende mate de overgang naar professionele bachelors maken is mogelijk een gevolg van de institutionele hervormingen, maar ook de economische context tussen 2008 en 2010 kan hierin een rol gespeeld hebben. De toegenomen neiging onder gediplomeerden van deze onderwijsvormen om de overgang naar het hoger onderwijs te maken, heeft er evenwel niet toe geleid dat meer personen met een minder bevoorrechte sociale achtergrond aan het hoger onderwijs in Vlaanderen zijn begonnen.
De volgende vraag die we kunnen stellen met betrekking tot de instromende studenten is hoe het vervolg van hun studieloopbaan eruit zal zien. Diverse studies hebben reeds aangetoond dat studenten van het BSO of van het TSO en personen die schoolse vertraging hebben opgelopen in het secundair onderwijs lagere slaagkansen hebben dan studenten zonder schoolse achterstand en personen die van het ASO zijn binnengestroomd. Neemt de sociale ongelijkheid in het Vlaams hoger onderwijs dan nog toe als we de studieloopbanen bestuderen of stopt de ongelijkheid met de instroom in het hoger onderwijs? Dit zullen we nog verder onderzoeken.
Originele taal-2 | Dutch |
---|---|
Titel | Dag van de Sociologie 2014, Antwerpen, 28/05/2014 |
Status | Published - 2014 |
Evenement | Dag van de Sociologie - Antwerp Duur: 28 mei 2014 → 28 mei 2014 |
Other
Other | Dag van de Sociologie |
---|---|
Periode | 28/05/14 → 28/05/14 |