Zorgt taalcontact voor morfologische vereenvoudiging? Een experimenteel onderzoek naar het gebruik van de Nederlandse verleden tijd bij Franstaligen

Isabeau De Smet, Laura Rosseel, Freek Van de Velde

Onderzoeksoutput: Unpublished abstract

Samenvatting

Taalcontact en morfologische vereenvoudiging worden de laatste jaren steeds vaker in één adem genoemd. Onderzoek suggereert dat naarmate een taal gesproken wordt door meer volwassen L2-sprekers, die taal meer morfologische vereenvoudiging vertoont (Lupyan & Dale 2008; Trudgill 2010; Dale & Lupyan 2012; Bentz & Winter 2013). Dat zou bijvoorbeeld de reden zijn waarom geïsoleerde talen zoals IJslands en Faeröers heel complexe naamvalsystemen hebben, terwijl een taal als het Engels drastische vereenvoudigingen op dat vlak heeft ondergaan (Trudgill 2002). Een andere vereenvoudiging die vaak gelinkt wordt aan taalcontact is de verzwakking van de sterke werkwoorden. In de Germaanse talen kunnen werkwoorden zowel sterk (met klinkerverandering, bijvoorbeeld rijd-reed) als zwak (met dentaalsuffix, bijvoorbeeld speel-speelde) worden vervoegd. De zwakke vervoeging wordt meestal als eenvoudiger beschouwd: ze is op alle werkwoorden van toepassing en er is maar één regel (de toevoeging van het dentaalsuffix), in tegenstelling tot de sterke vervoeging die slechts op een subset van werkwoorden toepasbaar is en die een grote onvoorspelbaarheid vertoont. Een vergelijking van de verzwakkingsgraad in het Duits, Engels en Nederlands in De Smet & Van de Velde (2019) laat zien dat het Engels, dat het meeste taalcontact heeft gekend, inderdaad ook de hoogste verzwakkingsgraad heeft, terwijl het Duits, dat veel geïsoleerder is geweest doorheen de eeuwen, de laagste verzwakkingsgraad heeft. Het Nederlands neemt op beide vlakken een tussenpositie in. Carroll et al. (2012) laten zien dat de piek in verzwakking in het Duits overeenkomt met de piek in taalcontact in die taal. Tot slot tonen Dale & Lupyan dat de verzwakkingsgraad in Amerikaans Engels (dat meer taalcontact heeft gekend) hoger ligt dan in Brits Engels. Het omgekeerde komt echter naar voren uit het Wug-experiment van Cuskley et al. (2015). Zij lieten zowel L1- als L2-sprekers (met verschillende moedertalen) van het Engels de verleden tijd van onbestaande werkwoorden vormen. L2-sprekers bleken net méér sterke verledentijdsvormen te gebruiken dan L1-sprekers. Wij hebben dit onderzoek gerepliceerd voor het Nederlands (De Smet et al. 2022). Zowel moedertaalsprekers (N = 442) als Franstalige sprekers van het Nederlands (N = 108) kregen een reeks onbestaande werkwoorden en ze werden gevraagd de verledentijdsvorm te geven. Ook in het Nederlands bleken L2-sprekers vaker sterke vormen te gebruiken dan L1-sprekers. Dit effect nam bovendien af naarmate de L2-vaardigheid toenam. Een mogelijke verklaring hiervoor zou in de frequentie van de sterke werkwoorden kunnen liggen. (Minder vaardige) L2-sprekers komen de minder frequente zwakke werkwoorden niet zo vaak tegen en overschatten daardoor mogelijk de proportie sterke werkwoorden in de taal. Deze overschatting wordt bovendien in de hand gewerkt door de grotere klemtoon die in L2-onderwijs op de sterke werkwoorden ligt, omdat die vaak uit het hoofd geleerd moeten worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het effect zich het meest uitgesproken voordeed bij de /ɛɪ-e/-werkwoorden (bijvoorbeeld blijf-bleef), een patroon dat heel vaak voorkomt en dat ook wordt benadrukt in tweedetaalonderwijs. Tot slot bleek nog uit het experiment dat L2-sprekers geen andere vereenvoudigingen in de taal binnenbrengen en zelfs net een meer divers palet aan sterke vervoegingen gebruiken dan L1-sprekers. Hoewel de vraag zich opdringt hoe representatief dergelijke Wug-experimenten zijn voor écht taalgebruik, tonen deze studie en het werk van Cuskley et al. (2015) aan dat het idee dat taalcontact voor morfologische vereenvoudiging zorgt met de nodige nuance behandeld moet worden. Bentz, Christian & Bodo Winter. 2013. Languages with more second language learners tend to lose nominal case. Language Dynamics and Change 3. 1-27. Carroll, Ryan, Ragnar Svare & Joseph Salmons. 2012. Quantifying the evolutionary dynamics of German verbs. Journal of Historical Linguistics 2. 153-172. Cuskley, Christine, Francesca Colaiori, Claudio Castellano, Vittorio Loreto, Martina Pugliese & Francesca Tria. 2015. The adoption of linguistic rules in native and non-native speakers: Evidence from a Wug task. Journal of Memory and Language 84. 205-223. Dale, Rick & Gary Lupyan. 2012. Understanding the origins of morphological diversity: The linguistic niche hypothesis. Advances in Complex Systems 15. 1-16. De Smet, Isabeau & Freek Van de Velde. 2019. Reassessing the evolution of West-Germanic preterite inflection. Diachronica 36(2). 139-179. De Smet, Isabeau, Laura Rosseel & Freek Van de Velde. 2022. Are non-native speakers the drivers of morphological simplification? A Wug experiment on the Dutch past tense system. Journal of Language Evolution. 1-19 Lupyan, Gary & Dale, Rick. 2010. Language structure is partly determined by social structure. PloS ONE 5. 1-10. Trudgill, Peter. 2002. Linguistic and Social Typology. In Jack K. Chambers, Peter Trudgill & Natalie Schilling-Estes (eds.), The handbook of language variation and change, 707-728. Oxford: Blackwell. Trudgill, Peter. 2010. Investigations in sociohistorical linguistics: Stories of colonisation and contact. Cambridge: Cambridge University Press

Citeer dit