Studie naar het genotoxisch potentieel van componenten die kunnen migreren uit bedrukte papieren en kartonnen voedingscontactmaterialen.

  • Annelies Van Heyst ((PhD) Student)

Scriptie/Masterproef: Master's Thesis

Samenvatting

Voedselcontactmaterialen (FCM) is een brede term die verschillende materialen die in contact komen met voeding omvat. Aangezien FCM een mogelijke bron vormen van blootstelling aan chemische stoffen, is er nood aan een wetgeving die de consument beschermt tegen de mogelijke risico’s geassocieerd met het gebruik van FCM. In Europa bestaat er tot op vandaag enkel een algemene verordening [EC (No) 1935/2004] en een specifieke wetgeving voor kunststoffen FCM [(EU) No 10/2011]. Voor alle niet-kunststoffen FCM waaronder FCM vervaardigd uit bedrukt papier en karton, is nog geen specifieke Europese wetgeving beschikbaar. Die FCM kunnen dus componenten bevatten waarvan de toxiciteit niet of onvoldoende bekend is. Deze masterproef heeft als doel om het genotoxisch potentieel van een selectie van chemische componenten die gebruikt kunnen worden in bedrukt papier en karton FCM te evalueren.
Er worden veertien testcomponenten geselecteerd waarvan reeds in silico in het onthaallabo werd aangetoond dat ze mogelijk genotoxisch zijn. De evaluatie berust op een stapsgewijze methodologie. Het genotoxisch potentieel wordt eerste geverifieerd in de twee in silico programma’s, namelijk ToxTree en Derek Nexus™. Vervolgens wordt er aan de hand van gegevens van het Europees Agentschap voor Chemicaliën (ECHA) nagegaan of er resultaten van eerdere in vitro en in vivo genotoxiciteitstesten met deze componenten beschikbaar zijn. Daarna wordt de genotoxiciteit van de componenten in vitro getest met de VITOTOX®-test.
Op basis van de voorspellingen met de in silico programma’s, de gegevens beschikbaar op de ECHA website en de resultaten van de VITOTOX®-test wordt besloten dat 4,4’-diamino-difenylmethaan en 4,4’-oxydianiline genotoxisch zijn. Twee andere componenten worden als niet-genotoxisch beschouwd, namelijk furfural en 5-aminosalicylzuur. Voor de andere 10 componenten zijn verdere testen of literatuuronderzoek noodzakelijk (1,10-fenantroline, ethyl-tolueen-4-sulfonaat, soedaan IV, soedaan III, 1-(methylamino)antrachinon, 7-diethylamino-4-methylcoumarin, 2-chlooraceetamide, 4-nitrotolueen, 2-nitrotolueen en 2-methyl-4-isothiazoline-3-on).
De 14 componenten die getest zijn vormen maar een klein geheel binnen de grote databank van meer dan 4000 componenten. Er zijn dus mogelijk nog veel meer stoffen aanwezig in bedrukt papier en karton FCM die een genotoxisch effect kunnen uitoefenen en verder onderzoek is bijgevolg noodzakelijk.
Om een vollediger beeld te hebben van het genotoxisch profiel, moet voor sommige componenten een tweede in vitro genotoxiciteitstest, de micronucleustest, worden uitgevoerd. In het onthaallaboratorium is reeds een protocol beschikbaar voor het uitvoeren van de micronucleustest in C3A cellen met componenten die geen metabole activatie vereisen. Het bestaande protocol wordt daarom verder aangepast met als doel het optimaliseren van de automatische scoring en het detecteren van componenten die metabole activatie vereisen.
Geen van de aanpassingen die in deze studie worden onderzocht, resulteert in een eenduidige detectie van de positieve componenten die metabole activatie vereisen en die volgens het OECD protocol zeker positief zouden moeten zijn. Deze resultaten wijzen erop dat een micronucleustest met hepatocyten moeilijk uit te voeren is met componenten die metabolisatie vereisen. HepG2 cellen van een andere collectie of overschakelen naar een andere cellijn zouden een oplossing kunnen zijn.
Uit de verschillende micronucleustesten zijn wel een aantal parameters naar voor gekomen die een invloed hebben op het aantal binucleaire cellen dat kan worden gescoord en de kwaliteit van de beelden. De micronucleustest wordt bijvoorbeeld best uitgevoerd in een 6-well plaat. Daarnaast is het gebruik van 0,5% DMSO en 4 μg/ml Cyt-B aanbevolen omdat er dan meer binucleaire cellen gevormd worden. Het invoeren van een herstelperiode na Cyt-B leidt tot een betere CBPI waarde maar geeft geen verhoging in het aantal MN per 2000 cellen. Er is voor deze parameter nog meer onderzoek nodig om te kunnen bepalen wat de juiste invloed ervan is.
Datum prijs2015
Originele taalDutch
Prijsuitreikende instantie
  • University of Antwerp
SponsorenScientific Institute of Public Health, Brussels
BegeleiderLuc Verschaeve (Promotor), Birgit Mertens (Co-promotor) & Melissa Laurence C Van Bossuyt (Advisor)

Citeer dit

'